Begroting 2020

Algemene dekkingsmiddelen

Uitkering gemeentefonds

Algemene uitkering

Het gemeentefonds is het belangrijkste bekostigingsinstrument van het Rijk richting gemeenten. Deze uitkering komt ten goede aan de algemene middelen van de gemeente. De gemeente kan deze middelen, met inachtneming van wet- en regelgeving, naar eigen inzicht uitgeven om taken te financieren die het Rijk heeft opgedragen (medebewindstaken) of beleid dat de gemeente autonoom voert. Verantwoording door de gemeente aan het Rijk over besteding van de middelen is niet nodig. Deze verantwoording wordt door het college afgelegd aan de raad.

Doel van de verdeelsleutel van de Algemene uitkering uit het Gemeentefonds is om gemeenten in staat te stellen bij gelijke lastendruk een gelijkwaardig voorzieningenniveau te realiseren. Dit betekent niet dat geen verschillen tussen gemeenten (mogen) bestaan. Er wordt niet gestreefd naar een gelijk belastingniveau en een gelijk of minimaal voorzieningenniveau. De raad bepaalt de belastingtarieven en het voorzieningenaanbod. Niet elke gemeente hoeft bijvoorbeeld een theater of een zwembad te hebben. De verdeling van de Algemene uitkering is slechts gericht op het creëren van een gelijkwaardige uitgangspositie.
De verdeling van de Algemene uitkering is vastgelegd in de Financiële Verhoudingswet.

Het verdeelstelsel van de Algemene uitkering is gebaseerd op twee uitgangspunten.

  1. Het stelsel houdt rekening met onderlinge verschillen in kosten van gemeenten gelet op de taken die gemeenten moeten uitvoeren en
  2. Het stelsel neemt de draagkracht van gemeenten in acht.

Op basis van verdeelmaatstaven zoals onder andere het inwoneraantal, oppervlakte van de gemeente en het aantal uitkeringsgerechtigden worden de middelen van de Algemene uitkering over gemeenten verdeeld.

De hoogte van de Algemene uitkering hangt ook af van de zogenoemde OZB-capaciteit van de gemeente. Het idee hierachter is eenvoudig: hoe meer geld een gemeente  aan onroerende zaakbelastingen kan binnenhalen, des te minder geld uit de Algemene uitkering nodig is. Met het betrekken van de belastingcapaciteit in de verdeling van de Algemene uitkering wordt het draagkrachtprincipe geïntroduceerd.
De belastingcapaciteit is afhankelijk van de waarde van de onroerende zaken (WOZ-waarden) in een gemeente. Hoe hoger deze waarde, hoe hoger de belastingcapaciteit, hoe hoger de OZB-aftrekpost bij verdeling van de Algemene uitkering.
De tarieven die de gemeente werkelijk in rekening brengt bij de eigenaren en gebruikers van onroerende zaken spelen hierbij geen enkele rol. Dit betekent dat wanneer een gemeente de OZB-tarieven verhoogt of verlaagt dat geen gevolgen heeft voor de omvang van de Algemene uitkering. Alleen als de waarde verandert, door hertaxatie, nieuwbouw of sloop, verandert de Algemene uitkering.

Decentralisatie- en integratie-uitkeringen

Een decentralisatie-uitkering is een tijdelijke uitkering, met een looptijd van maximaal vijf jaar en wordt gebruikt om specifieke uitkeringen over te hevelen naar het Gemeentefonds en om de vorming van nieuwe specifieke uitkeringen tegen te gaan. Jaarlijks wordt bezien of overgang van een decentralisatie-uitkering naar de Algemene uitkering wenselijk en mogelijk is of dat de looptijd van het beleid is beëindigd en de decentralisatie-uitkering daarmee komt te vervallen.

Het feit dat gemeenten middelen ontvangen via decentralisatie- of integratie-uitkeringen betekent niet dat over de besteding ervan verantwoording moet worden afgelegd aan het Rijk. Dit in tegenstelling tot specifieke uitkeringen. De verantwoording over besteding van decentralisatie- en integratie-uitkeringen wordt afgelegd aan de raad.

Artikel 12-uitkering

Als een gemeente over lange tijd grote financiële tekorten op de begroting en een meerjarig slecht vooruitzicht heeft, kan die gemeente om extra geld uit het Gemeentefonds vragen. De gemeente levert haar financiële zelfstandigheid voor een deel in en krijgt de zogenaamd artikel 12-status. Een gemeente met deze status ontvangt een aanvullende uitkering bovenop de gewone uitkering uit het Gemeentefonds. Alle andere gemeenten betalen aan de aanvullende uitkering mee in die zin dat het de totale uitkering uit het Gemeentefonds iets lager wordt.

Specifieke uitkeringen

Specifieke uitkeringen betreffen geoormerkt geld, waarbij de omvang van het bedrag en het bestedingsdoel vooraf door het Rijk worden bepaald. De ontvangen middelen moeten aan de desbetreffende (medebewinds)taak worden uitgegeven. Om de betrokken ministeries op de hoogte te stellen van de besteding zijn gemeenten verplicht daarover aan het Rijk verantwoording af te leggen. Dit gebeurt via de SiSa-bijlage (Single information-Single audit) in de jaarrekening.

BTW Compensatiefonds

Het BTW Compensatiefonds wordt gevoed vanuit het gemeentefonds en kent een plafondbedrag. Als gemeenten minder aanspraak maken op het BTW compensatiefonds dan het plafond wordt het restant aan de algemene uitkering toegevoegd en andersom. Tot 2019 werd het bedrag meegenomen in de berekening van de algemene uitkering. Vanaf 2019 is het aan gemeenten zelf om een inschatting te maken van de uitputting van het BTW compensatiefonds. Voor Heemskerk is in 2018 een inschatting gemaakt die uitkomt op een bedrag van € 565.000 voor 2020 oplopend naar € 708.000 in 2022. Deze inschatting brengt een risico met zich mee omdat het lastig is te voorspellen hoe de ontwikkeling van het BTW compensatiefonds zal zijn. Vanaf 2023 is het bedrag niet meer in de begroting opgenomen vanwege de verwachting dat er geen bedrag meer uitgekeerd zal worden.

Voor 2020 wordt de totale Algemene uitkering voor Heemskerk begroot op ruim € 59,8 miljoen.

Grafiek: Algemene uitkering

Algemene uitkering